LUchtvaart Nationaal Antwerpen Kempen

LUNAK
CAMOUFLAGE IN DE LUCHTVAART

Voor de 1e Wereldoorlog droegen soldaten over het algemeen kleurrijke uniformen. Veldslagen waren grotendeels man-tegen-man gevechten, zodat de uniformen in de eerste plaats er moesten voor zorgen dat vriend van vijand was te onderscheiden. Door de evoluerende wapentechnologie (kanonnen en handvuurwapens met groot bereik) kwam in de vroege jaren 1900 geleidelijk aan het besef dat vijandelijke troepen elkaar steeds meer van op afstand zouden te lijf gaan. We zien dus een evolutie van de soldatenuniformen naar “veld-”kleuren : groen, kaki, bruin. Hierdoor werd het moeilijker om de vijand van op enige afstand te ontdekken. Dit idee werd van de uniformen doorgetrokken naar voertuigen en kanonnen zodat ook deze moeilijker te onderscheiden waren voor de vijand.
Voor de militaire vliegtuigen lagen de kaarten enigszins anders. Het is natuurlijk nuttig om een vliegtuig een kleur te geven die detectie op de grond voor een overvliegende observator bemoeilijkt. Anderzijds is het dan weer zo dat een vliegtuig in vlucht zowel van bovenaf, langs de zijkant of van onderen kan gezien worden afhankelijk van waar de observator zich bevindt. Een vliegtuig doelmatig camoufleren is dus niet zo eenvoudig !
Bij het begin van de 1e Wereldoorlog stelde het handjevol vliegtuigen die de betrokken legers konden opstellen niet zo heel veel voor. Vliegen was nog teveel avontuur zonder direct militair nut, hoewel hierin vrij snel verandering kwam toen duidelijk werd dat observatie van vijandelijke troepen vanuit de lucht interessante informatie kon verstrekken. Om vriend van vijand te kunnen onderscheiden deden de eerste nationale herkenningstekens hun intrede, aanvankelijk onder de vorm van een vlag of gekleurde balken maar al snel evoluerend naar de kokardes die we ook de dag van vandaag nog gebruiken. Dit was aanvankelijk zowat de enige verf die op deze eerste oorlogsvliegtuigen werd aangebracht. Het was vooral het Royal Flying Corps (de voorloper van de RAF) die nut zag in het verven van haar toestellen als bescherming tegen weersinvloeden. Vrijwel al haar vliegtuigen werden aan de bovenzijde van een groen/kaki kleurtje voorzien (deze kleur verouderde onder invloed van het zonlicht snel in  modderbruin). Bijkomend voordeel : op de grond (of laag vliegend gezien vanuit een ander vliegtuig) werd het toestel veel moeilijker detecteerbaar voor een observator op enige afstand.
Het was echter in de eerste plaats de Franse Aviation Militaire die zich pionier op het gebied van vliegtuigcamouflage mag noemen. De Fransen experimenteerden met  kleurpatronen met onregelmatige groene en bruine vlekken. Door onregelmatige kleurvlakken met natuurlijke kleuren te gebruiken werd de contour van het vliegtuig minder goed detecteerbaar en de verschillende kleuren zorgden ervoor dat er toch minstens een gedeeltelijke “versmelting” met variërende ondergronden was. Zowel op de grond als vliegend op lage hoogte voldeed deze camouflage aan de meest elementaire eis : het detecteren van het toestel van bovenaf door de vijand bemoeilijken. De aanwezigheid van kokardes op de vleugel had amper invloed op het camouflage effect doordat deze kokardes in verhouding tot de hele vleugel relatief klein waren.
Net als bij het RFC was er echter amper aandacht voor de onderkant van het toestel : dikwijls bleef de onderkant in de lichtbeige kleur van het vliegtuiglinnen (RFC en Frankrijk) terwijl enkele fabrikanten een beschermingslaag in zilverkleurige verf aanbrachten (o.a. Nieuport in Frankrijk).
De Duitsers pakten het iets gesofisticeerder aan : na talloze experimenten  gebruikten zij in kleur bedrukt vliegtuiglinnen met een onregelmatig veelhoekpatroon, de zogenaamde lozenge-camouflage. De kleuren hiervoor varieerden in tint en aantal, er waren bv. varianten met 4 of 5 kleuren. Een typisch 5-kleurig patroon bevatte gewoonlijk lichtgroen, donkergroen, oker, paars en donkerblauw voor de bovenzijde en een gelijkaardig patroon met lichtere kleuren (met o.a. rose in plaats van paars) voor de onderzijde. Heel dit gedoe met verschillende kleuren in steeds weerkerende zeshoekpatronen zal misschien enkele wenkbrauwen doen fronsen. Toch was hierover wel degelijk nagedacht. De Duitsers redeneerden terecht dat het geen zin had een toestel van zodanige kleuren te voorzien dat het voor een observator in de omgeving zou opgaan op een afstand van enkele tientallen meters, belangrijker was het reduceren van de detecteerbaarheid op grotere afstanden. Op deze afstanden, honderden meters tot enkele kilometers, vervagen alle details (een combinatie van de beperkte resolutie van het menselijk oog en atmosferische omstandigheden), zodat de verschillende vlakken van de lozenge-camouflage netjes in elkaar overvloeiden. Hoe verder weg, hoe “grijzer” het vliegtuig oogde, met de onderzijde lichter en de bovenzijde donkerder. We kunnen gerust stellen dat de Duitsers tijdens de 1e Wereldoorlog de voorzet gaven voor een effectief camouflagesysteem.
Nu hoor ik u al direct argumenteren “en de Duitse jagers met hun wilde kleuren dan, zoals de rode Fokker Dr.1 van de Rode Baron Manfred von Richthofen” ? Het antwoord is eenvoudig : dit was in hoofdzaak psychologische oorlogsvoering. Van zodra de Duitsers wisten dat hun jachtvliegtuigen de absolute heerschappij in de lucht vertegenwoordigden etaleerden ze dat door hun vliegtuigen extra opvallend te schilderen. Dit was trouwens geen uniek Duits gegeven. Bijvoorbeeld met de komst van de Britse SE.5a, op dat moment stukken beter dan wat de Duitsers konden opstellen, werden enkele van deze Britse toestellen ook van opvallende kleuren voorzien, waaronder de rode SE.5a met de naam “Schweinhund”. In alle gevallen waren deze opvallende kleuren een persoonlijk initiatief van de piloten, al dan niet met toestemming van hogere instanties.
Uiteraard waren de genoemde camouflagemethodes, hoewel wijdverbreid in de respectievelijke vliegdiensten, geen absolute regel en er zijn tientallen uitzonderingen. Sommige landen, waaronder België, behielden dikwijls de kleurstelling van de aangekochte toestellen, dus RFC groen voor de in Engeland gekochte toestellen en groen/bruine camouflage voor de toestellen uit Frankrijk.
Vermeldenswaard, al is het bij een experiment gebleven  : de Duitsers wilden hun vliegtuigen echt onzichtbaar maken in de lucht en voerden proeven uit met een doorzichtige bespanning op cellofaanbasis. Dit werkte verrassend goed, zelfs de niet-doorzichtige vliegtuigstructuur was onder de meeste omstandigheden amper zichtbaar. Waar het echter fout liep waren de soms hevige lichtreflecties van het zonlicht onder bepaalde invalshoeken, waardoor het vliegtuig bij momenten net veel beter zichtbaar werd dan wenselijk.
Het einde van de 1e Wereldoorlog was meteen ook het sein om militaire vliegtuigen weer wat kleur te geven. Jammer genoeg werd vanaf half de jaren 1930 duidelijk dat er een nieuw conflict in de maak was en de verfpotten met sombere kleuren werden weer bovengehaald. In grote lijnen waren de eisen nog steeds dezelfde, maar de vliegtuigen waren sinds de 1e Wereldoorlog wel groter en sneller geworden. De RAF opteerde voor groen en aardebruin in een onregelmatig patroon om de bovenzijde van haar toestellen te laten opgaan in de achtergrond. Deze kleuren werden later tijdens de 2e Wereldoorlog herzien naar groen en grijs, wat veel universeler bleek te zijn. De Fransen gebruikten grotendeels een effectief camouflagepatroon met onregelmatige vlekken in grijs, groen en bruin terwijl de onderkant van de toestellen meestal lichtgrijs was. De Amerikanen hielden aanvankelijk vast aan een eenvoudige “olive drab” kleur voor de bovenkant (olijfgroen, een soort grijsgroen/kaki) met lichtgrijs aan de onderzijde. Later in de oorlog werden de camouflagekleuren geleidelijk aan opgegeven door de USAAF. De geallieerde luchtmacht was inderdaad heer en meester geworden boven Europa, dus vonden de Amerikanen het belangrijker te besparen op het gewicht van de camouflageverf in ruil voor een iets groter vliegbereik.
De Luftwaffe gebruikte vooral bij het begin van de 2e Wereldoorlog een scherpe aflijning tussen de kleuren (de zogenaamde splintercamouflage, aanvankelijk een combinatie van grijs en bruin bovenaan, later met 2 tinten groen). Het lichtblauwe van de onderkant werd vrij hoog doorgetrokken op de romp. De redenering was dat men, met welke camouflage ook, een vliegtuig nooit volledig kan laten opgaan in de achtergrond aangezien er onvermijdelijk schaduwen optreden. De scherpe aftekening van bv. de vleugels tegen de achtergrond is gewoon niet weg te werken. Volgens de Duitse redenering kan je dan maar beter zorgen voor scherp afgelijnde kleuren, waarbij de verschillende vlakken alle mogelijke richtingen uitwijzen. Het vliegtuig wordt dan misschien wel gedetecteerd, maar de vijandelijke observator zal zodanig in verwarring gebracht worden dat hij niet meteen het vliegtuigtype kan herkennen. Zelfs de vliegrichting is hierdoor  moeilijk(er) te onderscheiden. Toch ondervond men al snel dat dit systeem van camouflage niet altijd even effectief was en meer en meer werden de contouren van de romp verzacht met onregelmatige donkergroene of grijze vlekken, meestal handmatig aangebracht.
We merken op dat nachtjagers van een eigen camouflageverf werden voorzien. Oorspronkelijk oordeelde de RAF dat een volledig matzwart vliegtuig tijdens nachtelijke operaties nagenoeg onzichtbaar zou zijn in vlucht. De speciaal hiervoor ontwikkelde verf bleek echter een dramatisch effect te hebben op de luchtweerstand omwille van het eerder ruwe oppervlak dat de verf op romp en vleugels veroorzaakte. Bovendien reflecteerde het vliegtuig dan wel geen licht, maar dat maakte het absoluut niet onzichtbaar bij volle maan, noch van op de grond noch in de lucht. De matzwarte verf zorgde voor een duidelijke aftekening tegenover het weinige licht dat nog in de lucht of boven de grond aanwezig was. De speciale “nacht-”verf werd snel vervangen door “gewone” zwarte verf, die weliswaar betere resultaten opleverde maar nog steeds niet perfect was. Tenslotte werd besloten de vliegtuigen voor nachtoperaties langs de bovenzijde de standaard grijs/groene camouflage te laten behouden en enkel de onderkant van de toestellen zwart te schilderen, met verrassend gunstige resultaten tot gevolg. Het werd zelfs nog beter toen de zwarte onderkant vervangen werd door lichtgrijs.
Ook de Luftwaffe was tot gelijkaardige besluiten gekomen en schilderde haar nachtjagers bovenaan lichtgrijs met onregelmatige donkergrijze vlekken of lijnen terwijl de onderkant van de toestellen aanvankelijk zwart bleef. Later in de oorlog schakelde de Duitse nachtjacht volledig over op lichtgrijs, al moeten we er bij zeggen dat dit ook deels te wijten was aan de noodzaak om zoveel mogelijk op verf te besparen.
Voor de volledigheid vermelden we nog 2 specifieke camouflagevarianten : woestijnkleuren en wintercamouflage. Bij de oorlogsactiviteiten in Noord-Afrika was er weinig nut te verwachten van groen/bruin of groen/grijs gecamoufleerde vliegtuigen, dus werden daar aangepaste kleuren (zandkleur en bruin) geïntroduceerd, met een lichtblauwe onderzijde overeenkomend met de strakke blauwe lucht die in deze zonrijke omgeving vrijwel permanent aanwezig was.
Om gelijkaardige redenen werden vliegtuigen tijdens de winteroorlog van 1942 in Rusland van witte verf voorzien. Dikwijls was dit afwasbare verf, wat verklaart waarom het wit na verloop van tijd afbladderde, vervaagde of deels verdween.
Na de 2e Wereldoorlog veranderde er niet meteen veel. De Amerikanen bleven grotendeels verdergaan op het elan van de glimmend gepolijste verfloze oppervlakken terwijl de meeste West-Europese luchtmachten zich hielden aan een grijs/groene camouflage. Bij de oorlog in Vietnam werd de camouflage weer iets levendiger door het gebruik van bruin en 2 tinten groen. Het zonnigere klimaat en de aard van de vegetatie in Azië maakten vliegtuigen in deze kleuren inderdaad minder opvallend voor een hoger vliegende vijand. Hoewel de meeste Europese landen vasthielden aan één of andere variant van de grijs/groene camouflage opteerde de Belgische Luchtmacht voor haar Starfighters (en later voor de C-130H, SF-260M, Mirage, Alpha Jet, HS-748) voor de zogenaamde Vietnamcamouflage. Zeker in de herfstperiode, wanneer de bomen bruin beginnen te verkleuren, bleek deze camouflage behoorlijk effectief.
Vanaf de jaren 1970 was de elektronica dermate geëvolueerd dat optische detectie van vijandelijke toestellen stilaan bijzaak werd. Moderne radarapparatuur kon met ongekende precisie ander vliegverkeer detecteren op afstanden die  voor het menselijk oog onmogelijk waren. Het gebruik van camouflagekleuren werd dus minder belangrijk en de evolutie richting grijze vliegtuigen werd ingezet. Toch blijft observatie met het blote oog een rol spelen, dus blijft het zaak de zichtbaarheid van een vliegtuig in vlucht te bemoeilijken. De neutrale grijze kleuren die momenteel vrijwel over de hele wereld gebruikt worden hebben dus nog steeds als belangrijkste doel de detectie en identificatie van het vliegtuigtype te bemoeilijken.
Bescherming tegen radardetectie is sinds de jaren 1990 steeds belangrijker geworden en de huidige generatie van gevechtsvliegtuigen maakt, naast de “Stealth” eigenschappen van het ontwerp gretig gebruik van radar absorberende verf. Door de specifieke samenstelling van deze verf, die o.a. kleine metaalpartikels bevat voorzien van een grafietcoating, moeten we  ook bij de laatste generatie van gevechtsvliegtuigen tevreden zijn met een somber-grijze kleur.
Liefhebbers en fotografen van militaire vliegtuigen zijn natuurlijk minder enthousiast over deze grijze trends… Jammer genoeg is het een feit waarmee we zullen moeten leren leven.
Bovenstaande beschrijving is uiteraard allerminst volledig. Naargelang de plaats of het beoogde gebruik ontstonden er talloze varianten qua kleuren of  kleurverdeling. Denk maar aan het gebruik van chocoladebruin bij de toestellen van de Nederlandse Luchtmacht net voor de 2e Wereldoorlog, de grotendeels wit geschilderde rompen van de toestellen van Coastal Command, de donkerblauwe tinten van de naoorlogse jachtvliegtuigen van de Franse Aéronavale, enz… Soms ontstonden tegenstrijdigheden in het gebruik van kleuren : camouflage om minder op te vallen aangevuld met kleurvlakken in oranje of dayglo (denk aan de Belgische SF.260MB’s en de Sea Kings) of camouflage aan de bovenkant maar knalgeel onderaan (les- en verbindingsvliegtuigen evenals prototypes bij de RAF tijdens de 2e Wereldoorlog)… de variaties zijn eindeloos, zeker omdat niet alle luchtmachten er dezelfde filosofie over het nut of onnut van camouflage op nahouden. We kunnen alleen maar besluiten dat het kleurenpatroon op een militair vliegtuig altijd een reden heeft, al is die niet altijd meteen duidelijk !

(Geraadpleegde bronnen  : Wikipedia, Air International (tijdschrift, diverse nummers), eigen documentatie)

(Tekst & Foto’s : Guido Van Roy)

Klik op de foto hieronder en bekijk de gebruikte camouflagetechnieken over de jaren heen.