LUchtvaart Nationaal Antwerpen Kempen
LUNAK

SUPERMARINE SPITFIRE VROEGER & NU - DEEL 1
Als de commentator op een airshow aankondigt “aanvliegend van links dames en heren… daar is hij… de Spitfire” bewegen de hoofden van alle toeschouwers synchroon naar links terwijl de spotters hun telelenzen in dezelfde richting schietensklaar houden. Toegegeven, bij elke aankondiging voor andere vliegtuigtypen is een gelijkaardig kuddegedrag waar te nemen, maar dan toch in iets mindere mate. Er zijn slechts enkele vliegtuigen die zowat iedereen, van klein tot groot, vliegtuigkenner of niet, van naam en faam kent.
Supermarine Spitfire
De iconische Spitfire, beroemd geworden tijdens de “Battle of Britain” in 1940, kan inderdaad een indrukwekkende staat van dienst voorleggen. Om het in enkele cijfers samen te vatten : eerste vlucht 5 maart 1936, gebouwd op 20351 exemplaren onder de benamingen Spitfire en Seafire (varianten voor de Royal Navy), motorvermogen toenemend met elke nieuwe versie : 990pk/738kW in het eerste prototype (serial K5054), 1030pk/770kW in de Mk.Ia (eerste productieversie) tot 2350pk/1752kW in de Seafire F Mk.47. Gedurende de ganse productieperiode van de Spitfire werden slechts 2 motortypes gebruikt, weliswaar in verschillende varianten : de Rolls-Royce Merlin (de betrouwbaarste) en de Rolls-Royce Griffon (de krachtigste, o.a. gebruikt in de Spitfire Mk.XIV). De propeller groeide in overeenstemming met het motorvermogen van 2 propellerbladen bij de eerste productieversies naar 5 propellerbladen bij de laatst gebouwde versies, terwijl enkele Spitfire F.21’s en de Seafire F.47 over contra-rotating propellers beschikten met 2x 3 propellerbladen.
Het aantal nog steeds bestaande Spitfires wordt momenteel geschat op ongeveer 200, waarvan er een tachtigtal vliegwaardig zijn, ongeveer 60 tentoongesteld in musea en eveneens een zestigtal in restauratie of deels gedemonteerd opgeslagen (al dan niet als wrak) om ooit weer gerestaureerd te worden.
Met boeken over de geschiedenis van de Supermarine (later Vickers-Armstrong Ltd) Spitfire, het operationele gebruik tijdens de 2e Wereldoorlog en (lang) daarna in luchtmachten over de ganse wereld, evenals over de minder succesvolle opvolgers Spiteful en Seafang, zijn hele bibliotheken te vullen. In deze driedelige reeks zullen we ons beperken tot de Spitfire in de Belgische Luchtmacht, terwijl we ook enkele opmerkelijke civiel geregistreerde Spitfires de revue laten passeren. Eindigen doen we met de Spitfires in het Belgisch civiel register.
Belgische Luchtmacht
Tijdens de 2e Wereldoorlog dienden piloten van de meest uiteenlopende nationaliteiten in de Royal Air Force. Deze nationaliteiten werden waar mogelijk gegroepeerd binnen specifiek hiervoor opgerichte squadrons met de nummers 300 tot en met 352. Zo noteren we bijvoorbeeld de Nederlandse squadrons 320, 321 en 322, de Griekse squadrons 335 en 336 en de Belgische squadrons 349 (squadroncode GE) en 350 (squadroncode MN).
Bij het beëindigen van de 2e Wereldoorlog vlogen beide Belgische squadrons op Spitfire LF Mk.XVI (die we vanaf nu onder de naoorlogse vorm “Spitfire LF.16” zullen benoemen) vanaf de vliegbasis Fassberg in Noord-Duitsland (ongeveer 300km ten westen van Berlijn). België bereidde op dat moment reeds een heropstart van de krijgsmachten voor en in de loop van 1946 werd overeengekomen dat de RAF 27 van deze Spitfires zou uitlenen aan het Belgische Militaire Vliegwezen (de “Belgische Luchtmacht” werd pas op 15 januari 1949 opgericht) in afwachting van de levering van de door België aangekochte Spitfires. De geleende Spitfires bleven eigendom van de RAF maar waren reeds voorafgaand aan het uitleenakkoord voorzien van Belgische kokardes op romp en vleugels en de Belgische driekleur op de staart. Van minstens 15 Spitfire LF.16’s van de squadrons 349 en 350 die niet tot de 27 uitgeleende toestellen behoorden is geweten dat ze ook van Belgische kokardes waren voorzien. Belgische serials werden niet toegekend aan de Spitfire LF.16’s, zodat de toestellen met hun RAF serial bleven rondvliegen. Naarmate België de bestelde eigen Spitfires ontving werden de geleende LF.16’s weer aan de RAF overgemaakt, een proces dat in maart 1948 kon afgerond worden.
Om aan de eigen behoeftes te voldoen had België voor de Spitfire Mk.XIV gekozen als eerste jachtvliegtuig na de 2e Wereldoorlog. Deze toestellen, oorspronkelijk gebouwd voor de RAF, waren van de varianten F Mk.XIVc, F Mk.XIVe en FR Mk.XIVe (vanaf nu gebruiken we de naoorlogse aanduidingen Spitfire F.14c, F.14e en FR.14e). De FR versie (Fighter Reconnaissance) was voorzien van camerapoorten in de romp, net na de cockpit, en was dus in feite een gewapende verkenner hoewel België van de verkenningscapaciteit geen gebruik maakte. De letter “c” of “e” in de typeaanduiding was een verwijzing naar het type vleugel. De Spitfire kon tijdens de fabricage inderdaad met verschillende vleugeluitvoeringen uitgerust worden, naargelang de gemonteerde bewapening (enkel machinegeweren of een combinatie van machinegeweren en kanonnen, wat voor elke combinatie een specifieke interne vleugelstructuur vereiste). Wat nergens in de typeaanduiding terug te vinden is is het onderscheid tussen de originele rompvorm met hoge rug of de latere uitvoering met lagere rug en een druppelvormige canopy (“Bubble Hood”). Beide rompvarianten werden aan de Belgische Luchtmacht geleverd. Ook van de door de RAF uitgeleende Spitfire LF.16’s waren trouwens enkele Bubble Hood exemplaren in gebruik.
De eerste bestelling van 100 stuks werd gevolgd door een bijkomende van 32 exemplaren. Behalve 2 (of 3 ?) niet vliegwaardige Spitfire 14’s die hun RAF serial behielden eindigden ook enkele bij ongelukken beschadigde Belgische Spitfires hun loopbaan als didactisch materiaal in de Technische School van de Luchtmacht (Saffraanberg, daarna tijdelijk Tongeren, naderhand weer Saffraanberg) ten behoeve van de opleiding van grondpersoneel.
De Belgische Luchtmacht nam dus in totaal 132 Spitfire 14’s in gebruik, waarvan de eerste geleverd werd in april 1947. Behalve hun militaire registratie (SG-1 tot en met SG-132, waarbij de letters SG staan voor Spitfire-Griffon) werden de toestellen ook voorzien van tactische codes, bestaande uit de kenletters van het squadron (bv. UR voor het 2e Sqn, RA voor het 27e, MN voor het 350e) gevolgd door een individuele kenletter.
Reeds in 1949 begonnen de eerste Gloster Meteor F.4’s de Spitfire 14’s op te volgen in de operationele eenheden. Een aantal overbodig geworden Spitfires werden overgeheveld naar de Jachtvliegschool in Koksijde, waar het laatste toestel in 1954 buiten dienst gesteld werd. Op 6 na werden alle overblijvende Spitfire 14’s gesloopt. De gelukkige overlevenden waren SG-25, SG-31, SG-38, SG-55, SG-57 en SG-108.
Spitfire FR.14c SG-55 bevindt zich tegenwoordig in het Brussels Air Museum. Het toestel werd gerestaureerd met o.a. de rechtervleugel van SG-13 en de linkervleugel van SG-37.
Spitfire FR.14c SG-57 is dan weer in het Spitfire Memorial Museum in Florennes terug te vinden, nadat het jarenlang als poortwachter had gediend op dezelfde vliegbasis. Zowel SG-55 als SG-57 werden gerestaureerd in de camouflagekleuren zoals de Spitfires aanvankelijk in de Belgische Luchtmacht droegen.
Op de 4 andere toestellen komen we verder in deze artikelreeks nog terug.
Los van de operationele Spitfire 14’s kocht België in 1946 tevens 43 Spitfires LF Mk.IXc en LF Mk.IXe (vanaf nu gebruiken we de naoorlogse notatie Spitfire LF.9c en LF.9e) als geavanceerd (éénzits) lesvliegtuig in de VVS (VorderingsVliegSchool) van Brustem, het Auxiliary Squadron op Beauvechain en de Jachtvliegschool in Koksijde. De eerste bestelling omvatte 28 ex-RAF toestellen (Belgische militaire registraties SM-1 tot en met SM-28, waarbij de letters SM stonden voor Spitfire-Merlin, eerste levering augustus 1947), vanaf 1952 aangevuld met 18 ex-LSK exemplaren (Nederlandse Luchtstrijdkrachten, de voorloper van de Koninklijke Luchtmacht) die de registraties SM-29 tot en met SM-43 kregen. 3 van deze ex-Nederlandse Spitfires werden gebruikt als onderdelenbron en kregen geen Belgische militaire registratie.
Doordat de Belgische Spitfire 9’s geen operationele rol te vervullen hadden werden ze ontdaan van pantsering en bewapening, wat hun bijzonder snel maakte. In de handen van minder ervaren piloten zorgde dit onvermijdelijk voor gevaarlijke situaties. Piloten in opleiding moesten dus eerst een aantal uren starts en landingen oefenen in de North American T-6 Harvard… vanaf de achterste zitplaats die normaal werd voorbehouden voor de instructeur. Het beperkte zicht achteraan in de Harvard simuleerde enigszins het effect van de gigantische neus van de Spitfire, die alle zicht naar voren uitsloot tijdens het taxiën of aanvliegen voor de landing.
De laatste Spitfire LF.9’s verlieten de Belgische Luchtmacht in mei 1954, ook hier werden de meeste overblijvende toestellen verkocht als schroot, maar toch ontsnapten 8 stuks aan dit roemloos einde : SM-15, SM-29, SM-36, SM-37, SM-39, SM-40, SM-41 en SM-43.
Spitfire LF.9e SM-15 werd gerestaureerd met o.a. een vleugel van SM-13 en werd één van de eerste vliegtuigen van het Brussels Air Museum. Het toestel droeg aanvankelijk een fantasiecamouflage maar tegenwoordig pronkt het in het luchtvaartmuseum in correcte RAF kleuren met het valse serial MJ360 (de echte ex-RAF identiteit is MJ783).
Op de 7 andere Spitfires komen we verder in deze artikelreeks nog terug.
Bronnen: internet (o.a. Wikipedia, BelgianWings.be, KeyAero), eigen documentatie, Van Spitfire tot Fighting Falcon (Jan Govaerts, 1983), Luchtstrijdkrachten België, Vliegtuig- en registratieoverzicht 1945-2007 (Daniel Brackx), Het verdronken vliegveld van Keerbergen (Frans Van Humbeek, 2003)
In deel 2 bekijken we enkele niet-Belgische civiel geregistreerde Spitfires.
(Tekst : Guido Van Roy - Foto’s : Jef Pets, Sam Pets, Daniel Neyt, Daniël Vermeersch, Raymond De Clercq, Armand Thys, G. Hermans, Guido Van Roy - Profieltekeningen : Guido Van Roy).
Klik op de Spitfire hierna voor de fotoreeks bij dit eerste deel.

